Maandagen

Of ik weet waar nummer 114 is. De man in het fluorescerend oranje pak overvalt me als ik net naar buiten loop met een blik en veger vol ingewanden. De overblijfselen van de prooi van kat K, die kennelijk heeft meegeluisterd met de persconferentie en nu solidair niet meer buiten de deur eet. Het is maandagochtend, de week moet nog beginnen en ik heb het smerigste klusje er al op zitten.

‘Dat bestaat niet,’ zeg ik, want de even nummers in onze straat gaan niet eens tot 100.
Meteen verschijnt er een blik op zijn gezicht die het midden houdt tussen schrik, verontwaardiging en gelatenheid dat hij nou net weer iemand treft die zijn werkorders ter discussie stelt. Want hij moet naar nummer 114. Het staat er echt.

Het voert me terug naar 2004, toen ineens de kabel werd afgesloten omdat de bewoners van 1xxA niet hadden betaald. Mijn betoog dat huisnummer 1xxA niet bestond en dat wij 1xx hadden werd weggewuifd. Werkorders. 1xxA had niet betaald en ik moest dan maar zorgen dat de mensen die onder, boven of bij ons in woonden dat maar snel deden als ik weer tv wilde kijken. In één ding hadden ze gelijk: de mensen van 1xxA hadden niet betaald. 1xxA was namelijk nergens in de boeken te vinden.
Ik was zwanger en zat thuis in verband met zwangerschapsklachten in wat je achteraf als een soort pre-lockdown kunt beschouwen, dus de tv was voor mij van essentieel belang. Onder invloed van hormonen wist ik dat huilerig te betogen aan de telefoon en uiteindelijk werd een en ander weer aangesloten, waarschijnlijk omdat degene aan de andere kant van de lijn duidelijk werd dat een discussie met een zwangere wanhopige vrouw die overtuigd is van haar gelijk niet te winnen valt. We hebben nooit meer iets over de wanbetalers gehoord.

‘Bent u wel in de juiste straat?’ vraag ik, want dat lijkt me de enige verklaring. ‘Waar moet u zijn?’
De man in oranje kijkt me nu boos aan. Durf ik nu te twijfelen aan zijn competentie om werkorders te lezen?
‘Ja, natuurlijk,’ zegt hij, en hij mompelt een onduidelijk:  ‘De Pfmeninenightiannaandsstraat.’ Het klinkt als iets dat onze straatnaam zou kunnen zijn, maar ook net zo goed tien anderen in de wijk.
We kijken elkaar aan, in onze impasse. Hij niet bereid zich van zijn werkorders te distantiëren, ik niet van de werkelijkheid.
Ten einde raad pakt hij zijn telefoon erbij, zodat ik het zelf kan zien. Nummer 114, wat ik er ook van vind.
Ik zie de naam van de straat naast die van ons. De man maakt een nauwelijks hoorbaar geluidje, het inslikken van zijn trots, schat ik in.
Meteen is er een ander probleem, want waar je met de fiets alleen maar even tussen twee huizen hoeft door te fietsen om in de juiste straat te komen, moet je met de auto een paar onduidelijke bochten door, wat verkeersdrempels nemen en tussen geparkeerde auto’s door laveren. Ik probeer zo goed en zo kwaad als ik kan uit te leggen hoe hij moet rijden, maar het is duidelijk dat ik zijn dag al heb verprutst.

Zonder nog iets te zeggen loopt hij terug naar zijn auto. Zelfs aan zijn rug kan ik zien hoe gepikeerd hij is. Hij heeft weer zo’n dag, zo’n week, zo’n maandag.
Terwijl ik de deur dichtdoe vraag ik me af waar zijn frustratie het meest op is gericht:  op mij, op zijn werkorders,  op de vermaledijde straat zonder nummer 114 erin,  of  toch alleen maar op maandagen in het algemeen.

Eén antwoord op “Maandagen”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *