Moeten

Wanneer je door de bizar grote paleistuinen loopt en je klein en nietig weet op de trappen naar een gebouw waarin ooit echt mensen hebben gewoond en geleefd zou je bijna vergeten dat hier ook de sporen zichtbaar zijn van een meer recente geschiedenis. Eentje die ik nog heb meegemaakt.
De koude oorlog is voor de pubers een ver-van-mijn-bed-show. Iets waarvan ze wel eens hebben gehoord, maar waarvan de impact hen ontgaat. De oorlog die ze zelf kennen is er immers vooral een van tv. Oekraiense vluchtelingen op het nieuws, en als het persoonlijker wordt, op hun school.
Maar echt de dreiging voelen, zelfs in het veilige Nederland, dat kennen ze niet.

Veel hier doet me terugdenken aan de jaren tachtig. Ik denk aan de grote demonstratie tegen kernraketten in Nederland. En aan dat onwerkelijke gevoel dat de Muur echt, écht viel.
O ja, die muur. Dwars door Berlijn lopen stenen die aangeven waar hij ooit stond.
‘Kijk dan,’ zeg ik, ‘midden op straat! Deze weg was ineens compleet afgesloten!’ Ze kijken en ze knikken. Het is bizar. Vóelen doe ik het vooral.

Hoe we met school met oost-Berlijnse jongeren spraken, die Russisch op school leerden. Hoe we in de brieven die we daarna uitwisselden op onze woorden letten omdat we wisten dat ze gecensureerd konden worden. Dat spionage niet alleen maar iets spannends was uit films, maar dat het voor hele groepen mensen bittere werkelijkheid was.

Bij het Cecilienhof loopt een grote groep toeristen de tuin te bewonderen. Hier heeft Churchill gelopen, bedenk ik. En Truman en Stalin. Hier is de wereldgeschiedenis bepaald. Hebben ze ook wel eens stilgestaan bij de mooie bloemen? En als het warm was gingen ze dan pootjebaden in de Jungfernsee? Hebben ze ooit vermoed wat hun afspraken allemaal teweeg zouden brengen?

Je hoeft niet eens heel erg je best te doen om in deze stad te zien waartoe mensen in staat zijn, wat ze elkaar kunnen aandoen. De tekenen zijn overal.
Het Holocaustmonument ligt er grijs en onverzettelijk bij op de warme dag waarop wij het bezoeken. Ik kijk naar de stenen en zie er, geheel tegen de regels, mensen op staan en lopen. Gelukkig niet alleen maar Nederlanders denk ik met enige opluchting.
Ik bedenk hoe goed je hier tikkertje zou kunnen spelen in het raster tussen de grote betonnen blokken. Of verstoppertje, spannend als je de stappen hoort van degene die jou zoekt. Ik bedenk hoe fijn het is dat het weer is opgeknapt en dat we de regenbui niet op dit moment op onze kop krijgen. Ik bedenk hoe ver het nog is lopen naar het station.

Alles om maar niet aan dat overweldigende leed te denken waarvoor deze blokken staan. Of aan de huidige tijdgeest, waarin het ontkennen van de holocaust niet eens meer zo bijzonder is.  Dat wij in de jaren tachtig geschokt waren door de uitlatingen van Janmaat van de CentrumDemocraten terwijl mijn kinderen opgroeien met politici vergeleken bij wie die CentrumDemocraten onschuldige lammetjes waren. Dat intolerantie gemeengoed lijkt te zijn geworden, dat mensen in hun waarde laten “woke” wordt genoemd, alsof het een scheldwoord is.
Zodra ik die gedachten toelaat voel ik een traan opwellen.

De gedenksteen voor de vermoorde homo’s tijdens de tweede wereldoorlog steekt ietwat mager af tegen het grote monument.

Maar iemand heeft een mooie gele roos in de steen gelegd, en dat voelt hoopvol.
En in de stad zie ik mensen lopen die zich niets aantrekken van wat anderen van hen denken, meiden met knalblauwe haren, mannen in een rok, jongeren met regenboogbadges op hun rugtassen.
In deze stad die kan aanvoelen als loodzwaar door zijn heftige verleden besef ik dat we onze eigen geschiedenis kunnen maken.
Niet alleen kunnen.
Moeten.

Eén antwoord op “Moeten”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *