Nu de zomer zachtjesaan op zijn eind loopt, collega’s terugkomen van vakantie en het gewone leven langzaam opstart, begint ook de volleybalcompetitie weer. En dus voor mij het tribuneleven.
Deze keer ben ik neergestreken in een fijne, nieuwe sporthal. Toen ik de naam van de tegenstander in de speciale volleybalapp zag staan was ik even bang dat ik naar die ene zaal met de vreselijke akoestiek moest, waar het geluid je overspoelt alsof je in een filiaal van Balorig bent beland, vol krijsende en gillende kinderen. De coach van het team dat daar speelde droeg oordoppen en dat was geen overbodige luxe.
Het is niet druk op dit tijdstip. Er worden maar drie wedstrijden gespeeld. Het speelveld aan de overkant heeft nog de meeste toeschouwers. Ouders die stoïcijns kijken wat er gebeurt, anderen die meeklappen met iedere yell die het team uitschreeuwt. Ons team heeft geen yell, of beter gezegd: ze hebben geen reden die te laten horen. Daarvoor worden er te weinig punten gescoord. Gelukkig lijkt de kreet van de tegenstanders op die van ons, zodat het af en toe toch is alsof ons team wordt geëerd.
De man naast me vindt het een goed idee om de wedstrijd tot in detail te verslaan. Hij gebruikt technische termen als was hij een echte sportverslaggever. Partijdig is hij wel. Als degene voor wie hij kijkt een punt scoort vindt hij dat ze goed gebruik maakt van haar lengte. De tegenstander is naar zijn oordeel dan weer overdreven lang.
Drie meisjes die zo te zien zelf een wedstrijd hebben gespeeld ploffen neer op de voorste rij. Ze spreken af welke wedstrijd ze gaan volgen en besteden vervolgens al hun tijd aan hun telefoon. Een gezamenlijke vriendin heeft een foto gepost en ze vragen zich af waarom zij nooit eens slecht op een foto staat.
Het is koel in de hal. Ik ben blij met mijn lastminute beslissing een jasje aan te trekken. Het meisje voor me doet een vest aan over het hempje dat ze draagt. Een leuk ding trouwens, met kersen op de mouwen. Zoiets kan ik ook wel maken, ik maak een mentale aantekening.
Ik kan niet zien wat de stand is. Ik zou over de reling moeten gaan hangen om het scorebord te zien. Aan de gezichten van de puber en haar teamgenoten zie ik wel dat het niet best is. Ik probeer zelf mee te tellen. Als ze maar niet gelijkspelen. Een vijfde set zou me slecht uitkomen, ik heb vanavond nog een afspraak.
Mijn horloge loopt niet synchroon met de digitale klok aan de muur, zie ik. Ik zet hem gelijk. Hopelijk heb ik mijn parkeertijd niet te optimistisch ingeschat. O, weer een paar punten gemist. We staan nog steeds achter zo te zien.
Als ik wil juichen omdat het team na een spannende rally dan toch een punt scoort blijkt dat er gefloten is. Een andere bal kwam in het veld. Het punt moet over. Een van de speelsters slaat de bal zó hoog dat het haast een minuut duurt voordat ie beneden is. Gelukkig is het plafond hier heel hoog, bijna onmogelijk te raken. Heel anders dan in die andere hal waar ik eens meer dan dertig ballen telde die vast waren komen te zitten tussen de balken. Misschien moet ik de twintiger even bellen om door te geven hoe laat we ongeveer thuis zijn. Dan kan hij vast gaan koken. Hoeveel zou het staan?
Ik zie blije gezichten. De laatste set hebben we gewonnen. De eer is gered.
Volgende week een nieuwe ronde. Nieuwe kansen.
Een nieuwe tribune.
Ik zou vaker de tijd moeten nemen je blogs te lezen